Marie Cruz uit Riberalta, Bolivia, is al 22 jaar betrokken bij het pastorale werk van het bisdom in de gevangenissen van het district Pando. Haar echtgenoot Francisco de la Rocha rijdt haar vrijwel dagelijks naar ‘haar’ jongens, ondanks haar slechte gezondheid. Om eten te brengen. Om te helpen bij het regelen van de juiste papieren voor hun rechtszaak. Om te luisteren of om een fikse uitbrander te geven. Kortom: om een moeder te zijn waar andere moeders niet kunnen komen.
Al van jongs af aan wordt Marie Cruz liefkozend ‘Pincha’ genoemd, een verbastering van het Spaanse woord voor prinsesje, en dat is ook zoals de ‘jongens’ in de gevangenissen in Pando haar noemen. Ze herinnert zich nog goed dat ze voor het eerst meeging, op uitnodiging van een zuster die ze kende uit haar parochie: “Ik was zenuwachtig, was bang dat ik zou worden beroofd en zou worden lastiggevallen of zelfs aangevallen.” Het tegendeel bleek waar: “Ik ontmoette hier geen slechte, gevaarlijke mensen. Ja, mensen die fouten hebben gemaakt. Ze waren allemaal even vriendelijk voor me en dat is nog steeds zo. Ze zorgen voor me en beschouwen me als een moeder. Ik zag hier menselijkheid en ze hebben mijn hart gestolen. Dus ik ben gebleven.”
Duidelijke grenzen
Dat de jongens haar beschouwen als een moeder bleek toen Pincha problemen kreeg met haar gebit. De jongens zagen dat ze haar tanden kwijt raakten en wilden geld inzamelen om een kunstgebit voor haar te kopen, “maar ik blijk er allergisch voor, dus dat gaat helemaal niet.” En toen het gerucht de ronde deed dat Pincha was overleden – het ging om haar broer, niet om haar - brak er bijna een opstand uit vertelt ze: “Ze wilden allemaal op mijn begrafenis komen en eisten bij de gevangenisdirectie dat ze verlof kregen.” Hoe die band is gegroeid? “Als moeder bekommer je je altijd extra om de kleinste, de zwakste,” zegt ze. ‘Het kind dat je het meest nodig heeft. En dat zijn zij.” Overigens wil dat niet zeggen dat Pincha zich alles laat welgevallen: “Ik heb duidelijke grenzen. Die duidelijkheid helpt in onze relatie en de jongens respecteren het. En af en toe grijp ik iemand bij zijn oor of krijgt hij een pak voor zijn broek. Als ze weten dat ze fout zaten, komen ze soms zelf al met een stok aan.”
Afgesneden van de samenleving
Wij denken bij ‘gedetineerden’ aan mensen die voor het kwade hebben gekozen, niet aan menselijkheid en zorgzaamheid. Pincha kiest er bewust voor juist die kant te zien en te omarmen: “Ze zijn niet slecht. Het zijn vaders, moeders, zoons, dochters, echtgenoten. Ja, ze maakten fouten en ze accepteren de gevolgen, maar ze verdienen ons respect. Ik ben ook niet vrij van zonde en wil dan ook niet de eerste steen werpen. Dit zijn mensen zoals wij. Ze zijn afgesneden van de samenleving, maar dat betekent niet dat ze ook moeten worden afgesneden van hun recht op een menswaardige behandeling.“ Veel van hen zijn opgepakt voor relatief kleine vergrijpen vertelt ze: “Zo is er een jongen die door zijn moeder de straat op werd gestuurd om eten te ‘regelen’ voor het straatarme gezin. Hij is betrapt op diefstal en zit nu gevangen.”
Onrechtvaardig rechtssysteem
Het rechtssysteem hier bevoordeelt mensen met geld vindt Pincha: “Er wordt gezegd dat wie het kan betalen maar kort gevangen zit. Maar deze jongens hebben geen geld voor een goede advocaat die voor ze opkomt en voor ze vecht. Als ze een advocaat krijgen toegewezen, stopt die ermee als het budget op is, ongeacht of het proces nog loopt of niet.” En geld is niet het enige probleem: “Als je geen identiteitsbewijs of geboorteakte hebt, dan duurt het helemaal lang en kom je niet vrij,” legt Pincha uit. “Ik help ze als ze geen papieren hebben en als het moet, betaal ik de kosten uit eigen zak. Mijn man was advocaat, hij is nu met pensioen, dus hij helpt me hiermee. Veel jonge mensen kennen hun rechten niet, zijn niet geregistreerd, kunnen nauwelijks lezen en schrijven, ze hebben geen idee. En dan is het hier heel moeilijk om een rechtvaardig proces te krijgen.”
Mogelijkheid volgen vakopleiding belangrijk
Uiteraard zitten niet alle jongens voor kleine diefstallen, maar het is niet het eerste waar Pincha met ze over spreekt: “Ik vraag niet waarom ze gevangen zitten. Op een zeker moment is er vertrouwen en vertellen ze wat ze willen vertellen over hun problemen. Ik veroordeel ze niet. Dat is niet aan mij, maar is tussen hen en God.” Ze is ook nooit bang geweest, “maar er zijn wel momenten geweest dat ik me onmachtig voelde. Je wilt alles geven, alles oplossen, maar vaak is dat onmogelijk. Ik vind het bijvoorbeeld heel belangrijk dat de gedetineerden de mogelijkheid krijgen om hun school af te maken of een vakopleiding te volgen. Dat geeft ze veel meer kansen om goed te kunnen terugkeren in de samenleving en voor hun gezinnen te zorgen. Dat is ook wat ze tegen me zeggen: ‘We willen een toekomst en voor onze kinderen zorgen.’
Honger
Een andere grote zorg van Pincha is het gebrek aan voedsel in de gevangenissen. Gedetineerden krijgen in Bolivia een kleine vergoeding van de overheid – ongeveer een euro per dag – en daarvan moeten ze zichzelf onderhouden. Pincha: “Dat geld is nu al maanden niet uitbetaald dus de gedetineerden zijn afhankelijk van wat familie komt brengen. Of de kerk. Onlangs hebben twee jongens brood gestolen van anderen. Ze zijn toen verschrikkelijk in elkaar geslagen, maar dat hadden ze er voor over zeiden ze me. Ze werden liever dood geslagen dan dat ze dood gingen van de honger.”
Geen verlichting, nauwelijks sanitair
De leefomstandigheden in de gevangenissen zijn slecht. Pincha vertelt hoe ze een medewerker van het bisdom voor het eerst meenam: “We liepen naar binnen en hij rende meteen weer naar buiten om over te geven. Het was er donker, heet en het stonk. Geen verlichting, nauwelijks sanitair. Toen heeft de bisschop gezorgd voor verlichting en toiletten op iedere cel.”
Pincha heeft een slechte gezondheid en is moeilijk ter been. Toch blijft ze voor haar jongens zorgen. Omdat ze ze iets anders gunt: “Er is in de gevangenis niets te doen en dat is misschien nog wel het ergste. Er is niets om naar uit te kijken, alles is altijd hetzelfde. Er is geen enkele hoop. Daarom blijf ik me voor ze inzetten zolang als ik het volhoud.”